Jezus is bevriend met Lazarus en zijn zusters Martha en Maria die in Betanië in het land Judea wonen. De evangelist Johannes vermeldt ook, dat Hij veel van ze houdt. Lazarus wordt ziek en zijn zusters laten aan Jezus weten, dat het ernstig is. Pas na twee dagen gaat Jezus op weg om hem te bezoeken. Zijn leerlingen raden Hem dat af, omdat de overheden van Judea kort daarvoor nog geprobeerd hebben, om Hem te stenigen. Jezus gaat toch en de apostel Thomas zegt dan: “Laten wij ook gaan om met Hem te sterven.”
Martha komt het gezelschap tegemoet als ze hoort van Zijn komst en zegt Hem: “Heer, als Gij hier waart geweest was mijn broer niet gestorven.” Dan geeft Jezus aan, wie Hij ten diepste is: “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan mij zal in eeuwigheid niet sterven.” Als Jezus met Martha, Maria en de meegekomen mensen bij het graf komt, is Hij diep ontroerd en huilt, want Hij houdt van hen. Hij vraagt mensen om de steen voor het graf weg te halen en roept: “Lazarus, kom naar buiten.” Lazarus toont zich, zijn voeten en handen met zwachtels omwonden en een zweetdoek om het gezicht.
• Joh. 11 : 1-44